Pleidooi voor een getalsmonument

In een mensenleven is geen leeftijd zo heilig als 65. Als poort tot de volwassenheid gooit 18 (stemrecht, autorijden en trouwen) ook hoge ogen. Maar naar je 65ste leef je langer toe. Vanaf je eerste werkdag reken je erop: op je 65ste ben je oud en klaar. Voor de rest van je leven wordt je welverdiend vrijgehouden door de welvaartsstaat.  
Dat gegeven wordt nu bruusk van tafel geveegd. 65 blijkt opeens, als de politiek dat wil, een getal als ieder ander. Het is zelfs inwisselbaar voor 67. Met 67 met pensioen gaan is net zoiets als op je 20ste volwassen worden. Het klinkt niet.
Het is pas in de moderne tijd dat 65 zo’n betekenisvol cijfer heeft kunnen worden. Tot de 19de eeuw bestond er geen leeftijd waarop je opeens oud was en buiten de arbeidsmarkt stond. Zoiets arbitrairs hoort bij de moderne staat. In 1889 was Duitsland de eerste die een oudedagsvoorziening invoerde. De pensioengerechtigde leeftijd werd door bondskanselier Otto von Bismarck (1815-1898) vastgesteld op 70. De ratio hierachter was dat de staat niet meer dan twee jaar pensioen hoefde uit te keren - de gemiddelde levensverwachting was toen 72.

Bismarck, de vader van de pensioenleeftijd

Bismarck, vader van de pensioenleeftijd.

In het begin van de 20ste eeuw werd de pensioensleeftijd in veel Europese landen verlaagd tot 65. In Nederland gebeurde dat in 1919 met de Invaliditeits- en Ouderdomswet. Al negentig jaar - veel langer dus dan de invoering van de aow in 1957 - leven we met 65 als richtsnoer. Daarmee zou je dit levensjaar een monument kunnen noemen, een getalsmonument. Verdient dat geen bescherming?

Martijn van Lieshout

Leave a Reply