De vloek van het web
Elke dag, als ik wakker word, is zij als eerste in mijn gedachten: mijn telefoon. Ik zet de wekker-app af, kijk op het scherm en zie de nieuwe berichten: whatsapp, facebook, wordfeud, het nieuws. Ik volg het allemaal, de hele dag door.
Een laptop of pc is handig, maar met mijn mobiel heb ik een meer persoonlijke band. Je kunt niet meer zonder. Elke avond leg je hem trouw aan de voeding, zodat hij de volgende ochtend weer is opgeladen, net als jezelf.
Ik ben niet de enige die verzot is op deze verse datawinkel. In het openbaar vervoer wordt nog weinig gesproken: vrijwel iedereen kijkt intensief naar zijn scherm. Het is laagdrempeliger dan met mensen communiceren. Ook op de fiets en op de weg kun je dataverslaving herkennen: het weggedrag is niet koersvast, want tijdens het rijden wordt er ook gesurft.
Dat is niet zonder gevaar en het wekt bij mij ergernis op, vooral als mensen koptelefoons op hebben. Koptelefonisten sluiten zich af voor verkeersgeluid en de medemens. Hun hoofdtooi zegt eigenlijk: ik ben wel in de openbare ruimte, maar mijn geluid is sowieso interessanter dan dat van de anderen.
Soms wil ik zo’n autistisch fietsende koptelefonist tijdens het passeren even laten schrikken. Toch doe ik dat niet, want dat is een inbreuk op hun privacy. Mensen hebben daar recht op, zo lees ik vaak. Toch is het storend dat ze die privacy zo bot opeisen wanneer ze te midden van anderen verkeren. Het publieke en het privédomein zijn in dit tijdperk moeilijk uit elkaar te houden.
Die data en dat web waar we zo verslaafd aan zijn geraakt: ze zijn vermakelijk, soms ook nuttig, maar ze maken de wereld er niet interessanter op. Als sociaal dier worden we onverschilliger, intellectueel maakt het ons armer. We denken alles te weten, want we kunnen direct alle informatie oproepen. Maar daarin schuilt de denkfout: we denken dat die webinformatie klopt en volledig is. Wat voor moeite zou je nog doen om die data te controleren? Het meeste wat op het web staat, is oppervlakkig, onzin of ronduit vervelend. Not very nice to know. Twee voorbeelden schieten mij in dit verband te binnen.
Het eerste is Isis. Zou die zonder het internet zoveel impact hebben gehad? Voor hun militaire en economische kracht speelde het web geen grote rol. Ze sprongen in het gat van twee desintegrerende staten, Syrië en Irak, en vonden steun bij lokale groepen die ontevreden waren over hun regering. Ze krijgen geld van mensen in Saudi-Arabië en de Golfstaten, verkopen olie aan diverse partijen, waaronder ook hun vijand Assad, en kregen indirecte steun van Turkije, dat goederen en jonge jihadi’s doorliet naar het zogeheten kalifaat.
Maar dat alles onttrekt zich grotendeels aan ons oog. Ons beeld van Isis is vooral gevormd door de beelden die we via het web binnen kregen: onthoofdingen, het vernielen van eeuwenoude kunst en andere agressieve propaganda. Zonder internet zouden ze nooit zoveel angst hebben gezaaid in de westerse wereld. Niet alleen hadden ze minder jonge, boze moslimjongeren geworven, ook de impact van de aanslagen in Parijs was minder geweest. Want de video’s gaven hen zo een bloeddorstig imago, dat we na 13/11 gingen denken: ben ik nog wel veilig in de openbare ruimte? En die gedachte is compleet uit proportie met de werkelijke dreiging.
Het tweede voorbeeld is de xenofobie op het web: de vreemdelingenhaat die gefrustreerde blanke Europeanen uiten over moslims, zwarten, vluchtelingen en alle anderen die geen liefhebber zijn van bier, kapsalon en de top-2000. Deze digitale haat, die op het web de afgelopen jaren tot een kookpunt kwam, heeft zich nu verplaatst naar de straat. In Steenbergen, Geldermalsen en andere plaatsen zagen we gestoorde landgenoten ageren. Ze namen de onzin op het web te serieus. Ze zijn er ziek van geworden.
Al die data, ze maken ons ongezonder en ongezelliger. Misschien moeten we in 2016 wat minder op een scherm kijken, wat meer nadenken, en wat vaker een gesprek aanknopen met de mensen die we tegenkomen in de openbare ruimte.
Robert Slagt